Foto: Michiel Scholtes Texels Bos De tjalk Hollandia vlak voor de aanloop van Oudeschild. Achter de tjalk de lichten van Den Helder en de Lange Jaap en voor de tjalk de dijk van Texel. Een avontuur van Michiel Scholtes ’s Nachts zeilen is magisch. Met een groot schip komt er een onzichtbare dimensie bij: een duister zeil dat nauwelijks afsteekt tegen de hemel en dit ijzeren lichaam voorttrekt door de onzichtbare zee. Het is bijna zo ver. Vanaf mijn plek aan het stuurwiel heb ik goed zicht op het Marsdiep, dat nog smeult van de zonsondergang. Nog stuurt de zon kromme stralen die de onderkant van wolken doen gloeien, maar in het oosten flonkeren al sterren in oprukkend zwart. Daar, in de schemering Texel, het kartelrandje op de horizon in het noorden is de haven van Oudeschild. We zeilen vanuit Harlingen de Waddenrace en Oudeschild is de verste haven waar we als bewijs van aankomst een bonnetje gaan trekken. Het laatste restje eb trekt ons schip naar de Texelse wal. In de verte vaart een grote zandschuit op de haven aan, die ligt straks flink in de weg. Naast ons zeilt een tegenstander met ontstoken boordlichten, een snelle tjalk. Laat haar het eerst uitvechten met die schuit... Zo gaat het ook. Als we tussen de havenhoofden onze zeilen strijken en vijftien man bemanning het onwillige doek bijeen binden, ligt de zandschuit te manoeuvreren in de kleine havenkom. Onze tegenstander heeft zich gehaast tussen hem en de kade gewurmd en hangt ongelukkig aan een voortros. Wij komen de situatie nog ingewikkelder maken en de schipper van de zandschuit staat hoofdschuddend in zijn stuurhut om zoveel onverwachte heisa. Een kwartier later duiken we weer naar buiten, zeilen hijsend tussen het groene en het rode havenlicht. Voor ons ligt pikzwart de Texelstroom. Onze schipper wijst me de lichtboeien waar ik op sturen moet - daar, en daar… - groene puntjes in de nacht. Maar al gauw verlaten we de geul voor Het Zachte Bed, een ondiepte oost van Texel. De vloed zal ons over de bank dragen, de kortste weg naar Vlieland. Over de bank ja, maar niet over het ‘bos van Texel’, lange takken langs de randen van mosseltuinen, de akkers van de Waddenzee. Geen takjes. Taaie jonge bomen met akelige kruinen, gekapt en gepunt tijdens hun agressiefste groei, diep in het waddenslik gestoken om wind en getijstroom te weerstaan. Onze schipper waarschuwt: ‘ Probeer ze te omzeilen, die arme vissers willen ze niet kwijt, maar als er een vlak langs komt, duiken, want ze zwiepen binnenboord.’ Ik stuur trouw mijn koers, voor de wind, het enorme grootzeil als een zwarte vlerk aan bakboord. Het regent zacht, geen ster te zien. Vijfentwintig meter verder prikken voordekkers met een schijnwerper door het donker. Het plenst in de lichtstraal. ‘Daar! Stuurboord!’, klinkt het van voor. Eerst zie ik niks, dan een vaag silhouet, dan een dunne boom, een uitgeklede vogelverschrikker, trillend in de stroom, groen in het schijnsel van het stuurboordlicht. Hij komt vlak langs, nijgt en buigt… Dan is ‘ie weg. ‘Staak aan bakboord!’ Daar komt de volgende, verscholen nog achter het zeil, dan gekraak, een rood verlichte stam krom onder onze giek. Hij zwiept plots vrij, gooit druppels en afgebroken twijgen bij ons aan dek en verdwijnt in de nacht, kwaad. Een boom als een beschuldiging: ‘Dit was ooit land, wij groeiden hier tot in de hemel met wuivende kruinen en ruisende bladeren en in de winter takken vol knoppen wachtend op de lente. Wij waren Texel’s bos. Kijk ons nu, kaal, wortelloos, gestikt in zout.’ Schuldig voel ik me terwijl ik er niets aan kan doen. Maar dan wijkt mijn donkere fantasie en krijg ik een blij inzicht. Deze zee onder Texel ontstond bijna duizend jaar terug toen de zeespiegel steeg. Het was geen bos dat wegspoelde maar veen en struikgewas. De zogenaamde bomen hier markeren percelen waar vissers wild mosselzaad van elders storten. Steeds schraapten korren van mosselvissers de zaadbanken kaal. Nu, na jaren touwtrekken, is de Waddenzee voor onbeperkt geschraap gesloten. Vissers hebben zich eindelijk tot quota’s en duurzamer kweekmethoden verplicht: alleen schrapen op zaadbanken die anders toch maar zouden wegspoelen, hangculturen, kweek van mosselzaad in bakken of op land. Met een beetje geluk herstellen zich de vroegere wilde mosselbanken en zeegrasvelden, kraamkamers voor vis, proviandkasten voor trekvogels, zeehonden én vissers. Misschien zullen we vanaf nu ’s winters op dijken en dammen minder hongerende en stervende eidereenden zien. Misschien stopt de teruggang van scholeksters, toppereenden en kanoeten. Misschien kunnen wij weer deelhebben aan een rijk en gul systeem dat zichzelf en ons voedt. Waarschijnlijk zijn wij gelukkiger zo. Na enige tijd zijn we uit het bos en komen er geen bomen meer langs. Het water rijst, we hebben minder zand in het zog en de snelheid neemt toe. Ineens dringt het tot me door dat het niet langer regent, het wolkendek breekt en tussen sterren zie ik een sikkelvormige maan die zilver licht uitstrooit. De zeilen kleuren bleek, het dek glimt en aan bakboord achteruit pinkelt de vuurtoren van Eierland. ’s Nachts zeilen is magisch. 33 Pagina 32
Pagina 34Voor drukwerk, online publicaties en jaarverslagen zie het Online Touch online publisher CMS systeem. Met de mogelijkheid voor een webwinkel in uw reclamefolders.
Winter 2009 Lees publicatie 17Home