Exoot Tekst en beeld: Michiel Scholtes Twee Duitse gasten, Karl en Gunter, trekken de lange staak uit het gangboord. Ze kantelen hem onhandig vertikaal en steken hem in het water. Vrijwel meteen stuikt het hout op het zand. Verbazing staat op hun gezichten: Zo ondiep? Wat hadden ze dan verwacht, Eendracht zit al een half uur aan de grond. Vanuit de geul Omdraai zeilde Schipper IJsenloeffel zijn tjalk naar het noordwesten, dwars over de Waardgronden, tot het schip zoetjes het zand op schoof. Gek gevoel. Zo hoor je bij het water, bij elementen die je scheef duwen, vooruit trekken, wiegen. Zo lig je verstild in de golven, speel je niet langer met stroom en wind. Je bent plots deel van de aarde, doods als een modelscheepje in een openluchtmuseum. Weids klotst de Waddenzee om ons heen. Ver weg staan boeien van de Omdraai als zwarte puntjes op een glinsterende vlakte. In het westen zou die grijze streep op de horizon Texel kunnen zijn. Onze Zwitsers, Alina en Gregor, hangen geboeid over het potdeksel. ‘Dus nu zakt het water?’ ‘Ja, kijk hoe het water om het schip stroomt, wij liggen stil en het water trekt naar de zeegaten. Zie je hoe de aangroei op onze waterlijn al boven water komt?’ Een half uur later hangen ze nog steeds over de rand, ze willen geen centimeter vallend water missen, alsof een van hun bergen wegzakte in een alpenwei. Schipper IJsenloeffel laat een paar teilen met water vullen. Waarom? Drie uur later staat de tjalk droog. Water verzamelt zich eerst nog tussen tienduizenden zandribbels, stroomt vervolgens weg door prieltjes tot ook die geleidelijk leeg raken en alleen nog een verre geul het daglicht weerkaatst. De wind is gaan liggen. Niet langer suist hij in het tuig, de vlag hangt bewegingloos achter het schip. Des te beter hoor je vogels die nu fourageren op het wad: strandlopers, plevieren, scholeksters, meeuwen. Ik houd mijn handen achter mijn oren waardoor de vogelgeluiden ineens klinken als een krachtig concert. De schipper hangt het touwladder overboord. ‘We gaan oesters plukken, genoeg voor een scheepsmaal.’ Onmiddellijk zie je een tweedeling: een meerderheid die de natte wadvlakte maar eng vindt en een handvol gasten die niet kan wachten om het schip te verlaten. Een voor een dalen de dapperen langs de scheepswand af tot ze onwennig op het slikkige zand staan. Ik verwijder me van de tjalk, spetter door achtergebleven plassen. Uit elke droogte spuiten straaltjes water: verborgen schelpdieren die reageren op de dreiging van mijn stap. We bereiken een strook met wierbedekte stoppels. Als je ze voorzichtig uitgraaft, blijken het Japanse oesters te zijn; ruwe klompschelpen met vlijmscherpe randen, een of meerdere aan elkaar gehecht. Japanse oesters werden in de zestiger jaren in de Oosterschelde uitgezet als robuust alternatief voor de kwijnende Zeeuwse. Geen twintig jaar later begon deze exoot aan de verovering van de Waddenzee. Hij bezette en overwoekerde dijkglooiingen, havenwerken, dammen, mosselbanken. Hij vindt zelfs houvast aan zachte bodems, zoals hier. Arme vogels, gewend aan mossels en kokkels, braken er hun snavels op. Waar moest dat heen? Dertig jaar later neemt de bezorgdheid wat af. Oesterbanken bieden beschutting aan vissen en schaaldiertjes. Mosselzaad groeit voorbeeldig tussen de oesterschelpen en gebruikt ze hier en daar als fundament voor een mosselbank. Sinds kort bevissen vissers de Japanner commercieel. Texel zet ze voor aan fijnproevende toeristen. Scholeksters leren dat je piepjonge Japanners wel open krijgt en meeuwen ontdekken dat ze breken als je ze van heel erg hoog laat vallen. Op de dijk bij Oudeschild heb ik het zelf geprobeerd: een oester hoog opgooien en laten vallen op basalt. Mijn wandelschoenen dragen nog de vlekken van rondspattend oesternat. Onze plastic zakken raken vol schelpen. Ze snijden door het plastic heen. Sommige gasten laten hun vangst vallen en wikkelen een enkele oester in de stukgesneden zak. Een voor een keren we terug naar het schip op het zand, vreemd als een stadsbus op zee. We klimmen aan dek, spoelen onze voeten in een volle teil en gooien onze oesters in een andere volle teil. Even later zie je de schelpen kieren en spoelen; zo raken ze zand en beestjes kwijt. Achterblijvers snijden intussen wortelen, selderij en prei, voor de soep waarin de oesters morgen zullen koken. De jagers trekken droge kleren aan. Er heerst rust, niemand let op. Plotseling roept iemand: ‘Het water is terug!’ De vloed is om het schip geslopen, we liggen weer in een watervlakte, niet dieper dan een voet. Twee uur later beweegt het schip en drijft het weg met de stroom. Als het diep genoeg is, roept de schipper: ‘Leggo!’ Ik draai de rem van de ankerlier en het stokanker plonst in zee, achtervolgd door meters ratelende ketting. De ketting strekt zich, het anker houdt, de tjalk draait zijn kop op de stroom. Vroeg in de schemering hang ik een ankerlamp aan het fokkeval. In het westen en noordwesten wenken de vuur orens t van huisduinen en Eierland. Meer zeilavonturen van Michiel Scholtes vind je op www.texelnu.nl 23 Pagina 22
Pagina 24Heeft u een publicatie, blueberry of digi reclamefolders? Gebruik Online Touch: whitepaper online op uw website plaatsen.
Herfst 2010 Lees publicatie 21Home